070-3927015
070-3467685
Dit arrest geeft duidelijkheid over de wijze waarop bij verzorgings- en verpleeghuizen dient te worden beoordeeld of sprake is van een niet-woning en welke gedeelten in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het gaat in de casus om een woonzorgcentrum, waarde € 3.313.000,-, dat bestaat uit een hoofdgebouw en een tweede gebouw (met bijgebouwen en tuin). Door 20 fte verpleegkundigen en verzorgenden wordt zorg verleend aan in totaal 40 duurzaam in het woonzorgcentrum verblijvende bewoners. De bewoners zijn in de GBA ingeschreven op het adres van het woonzorgcentrum.
Het hoofdgebouw kent, evenals het tweede gebouw, diverse ruimten: hoofdentree, personeelsruimten, technische ruimten, facilitaire ruimten; ook is er een logeerkamer. Daarnaast zijn er 4 wooncluster waarbij ieder cluster bestaat uit een aantal appartementen en een gemeenschappelijke woonkamer. De aan een overdekte woonstraat gelegen appartementen beschikken over een woon/slaapkamer met eenvoudige keukenfaciliteiten, een badkamer/wc en kleine berging; enkele appartementen hebben een afzonderlijke slaapkamer. Alle appartementen zijn afsluitbaar en hebben een eigen deurbel en brievenbus. De 8 appartementen in het tweede gebouw hebben alle een afzonderlijke slaapkamer en woonkamer.
Het Hof oordeelde dat de woonstraten meer dan incidenteel tevens worden gebruikt in verband met het verlenen van hulp. Niet kan worden gezegd dat die ruimten dienen tot woning of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Hieruit volgt dan minder dan 70% van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden zodat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient, als bedoeld in artikel 220a, lid 2, Gemeentewet. Hieraan doet niet af dat meer dan 70% van de waarde is toe te rekenen aan gedeelten die in hoofdzaak tot woningen dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De opvatting dat ook sprake is van een woning als bij de toepassing van artikel 220e meer dan 70% van de waarde buiten aanmerking blijft, is onjuist.
Tot de gedeelten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, worden ook gerekend verkeersruimten zoals gangen, hallen, liften en trappenhuizen, die dienen voor de toegang tot (zit/slaap)kamers van de bewoners en alle door bewoners gezamenlijk gebruikte ruimten, zoals gemeenschappelijke woonkamers , eetzalen, recreatieruimten, (mede) door bewoners gebruikte keukens en sanitaire ruimten. Dat geldt in casu voor de woonstraten, maar ook voor de hoofdentrees van de beide gebouwen. Deze hoofdentrees heeft het Hof voor de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet ten onrechte buiten aanmerking gelaten. Uitgaande van de onbestreden oppervlakten en waarden, is de waarde van de gedeelten die ingevolge artikel 220e buiten aanmerking wordt gelaten 88% van de heffingsmaatstaf. De heffingsmaatstaf van de gebruikersbelasting OZB wordt daarom door de Hoge Raad verlaagd tot 12% van € 3.313.000,-, te weten € 397.560,-.